Messings malicieuze manifest (7a)
Gepubliceerd op 09-10-2021 en laatst gewijzigd op 09-10-2021 <!– door Daniël Tuijnman –>
Deze blogpost is deel 7a in een serie fact-checks van het manifest “Code Rood” van Marcel Messing. Gezien de omvang van dit manifest, deel ik de fact-check op in aparte blogposts, per hoofstukkopje in Messings manifest. In deze aparte blogpost houd ik bij welke delen ik al gepubliceerd heb.
Deze blogpost behandelt het eerste deel van hoofdstuk 7:
Marxisme
Het verborgen leven van Marx
Messing begint met een nogal absurde claim:
Wie was Karl Marx, voor wie de evolutietheorie van Darwin in belangrijke mate van invloed was op zijn Communistisch Manifest (1848), het bekendste manifest ter wereld?
Het Communistisch Manifest is van 1848, zoals Messing correct opmerkt; Darwin publiceerde On the Origin of Species, waarin hij zijn evolutietheorie voor het eerst uiteenzet, eerst in 1859. Kon Marx tijdreizen? Het is wel correct dat Marx onder de indruk was van Darwins werk, waarin hij parallellen zag met zijn eigen historisch materialisme, en dat dit zijn latere werk beïnvloedde.
Marx’ eigenlijke naam was Moses Mordechai Levi Marx.
Dat is niet waar. Er is enige discussie of Karl Marx een tweede voornaam Heinrich had, zoals Bart Tromp vermeldt in zijn biografie, maar hij had zeker geen typisch joodse namen: zijn vader Heinrich was een seculiere jood die rond de geboorte van Karl overging tot het lutheranisme.
De claim over deze voornamen heeft Messing ontleend aan het boek Under the Sign of the Scorpion van Jüri Lina; een afbeelding van de cover illustreert het manifest. Over Jüri Lina zegt Wikipedia:
Lina’s works are usually conspiratorial and anti-semitic. He is one of the most well known Holocaust deniers of Estonia.
Messing scoort hier 5 antisemitismepunten voor het aandikken van Marx’ joodse afkomst en 10 punten voor het citeren van een Holocaustontkenner.
Via beide ouders stamde hij uit een oud rabbijns geslacht.
De laatste rabbi aan Karls vaderskant was zijn grootvader, en aan moederskant zijn overgrootvader. Messing overdrijft hier dus. Bovendien bestaat er niet zoiets als een rabbijns geslacht: anders dan kohanim of levieten is de functie niet erfelijk.
Al op jonge leeftijd bekeerde hij zich tot het lutheranisme,
Dat is een vreemde weergave van de gang van zaken. Bart Tromp schrijft:
Zes jaar na zijn geboorte werd Karl Marx, te zamen met zijn broer Hermann en zijn vijf zusters, eveneens gedoopt.
Normaliter schrijven we aan een zesjarige geen bewuste keus hierin toe.
dat hij al snel inruilde voor het satanisme. De satanskerk heeft wereldwijd vertakkingen en onderhoudt contacten met demonen.
De claim dat Marx een satanist was, lijkt Messing te hebben ontleend aan de Roemeense predikant Richard Wurmbrand. Dit artikel in het Reformatorisch Dagblad uit 1975 maakt korte metten met die claim.
Het is overigens hilarisch om te zien hoe Wurmbrand en Messing kennelijk gevangen zitten in hun eigen denkpatronen. Ze zijn niet tevreden met de constatering dat Marx een atheïst is, nee, hij moet nog slechter zijn en het kwaad aanbidden. Echter, Satan is een religieus begrip en geloof in het bestaan van Satan veronderstelt geloof in het bestaan van een (volmaakt goede) God: dat is namelijk de rol van Satan, de tegenstander van de (christelijke) God; dat is ook de betekenis van het Hebreeuwse woord satan dat in de Bijbel voorkomt. Derhalve kan een atheïst per definitie niet Satan aanbidden.
Verder is er ook geen enkel historisch bewijs voor het bestaan van satanskerken of van satanisten. Satanisme komt in de geschiedenis eigenlijk alleen voor als beschuldiging van de Kerk aan haar tegenstanders, zoals de Tempeliers, de Katharen, en aan de duizenden slachtoffers van de heksenvervolgingen. De enige bewezen bestaande organisaties die zich “satanistisch” noemen stammen uit de 20ste of 21ste eeuw en zijn in wezen atheïstisch van aard, zoals Anton LaVey’s Church of Satan of Lucien Greaves Satanic Temple.
In de satanskerk waar Marx lid van was, was het de gewoonte om een wilde bos haar te laten staan en een ruige baard, wat we ook zien bij zijn revolutionaire, anarchistische tijdgenoten, de Rus Michail Aleksandrovitsj Bakoenin en de Fransman Pierre-Joseph Proudhon.
Was deze “wilde bos haar” nou een eigenschap van die satanskerk, die Messing uit zijn duim gezogen heeft, of van revolutionaire denkers? Messing verstrikt zich in zijn eigen bedenksels. Die satanskerk bestaat niet, en er waren meer dan genoeg socialistische en anarchistische denkers zonder baard:
de Rus Michail Aleksandrovitsj Bakoenin en de Fransman Pierre-Joseph Proudhon. Beiden werden sterk door Marx beïnvloed en oefenden een grote invloed uit op de arbeidersbeweging.
Dat Marx en Proudhon elkaar — wederzijds — beïnvloedden, is waar. Maar dat Marx Bakoenin beïnvloedde niet. De invloed van Bakoenin op de arbeidersbeweging is ook beperkt gebleven; de geschiedenis van de Eerste Internationale werd beheerst door de strijd tussen de ideeën van Marx en die van Bakoenin, wat erin resulteerde dat Bakoenins anarchistische ideeën grotendeels op een zijspoor kwamen en daarna alleen in Spanje nog in grote mate weerklank vonden.
Toen hij lid was van de satanskerk schreef Marx, dat hij ‘zich wilde wreken op de Ene die daarboven regeerde’.
Deze claim komt uit Wurmbrands geschrift Was Karl Marx a Satanist?, op pagina 9; zoals we al eerder gezien hebben, een onbetrouwbare bron. Wurmbrand kan zelfs niet de naam van het gedicht noemen waar het in zou staan, noch meerdere regels citeren:
Als wraak op God staat de satanskerk ‘een oorlog tegen God en de ziel van de mensheid’ voor.
We missen nog steeds enig bewijs van de kant van Messing dat die “satanskerk” überhaupt bestaat.
Vermoedelijk kende Marx niet het onderscheid tussen de ‘jaloerse’ god (in de Nag-Hammadigeschriften ook ‘Jaldabaoth’ genoemd) en God als de Ene, door gnostici en mystici omschreven als de universele Geest.
Messing wijdt hier vervolgens uit over verschillende godsbegrippen. Ik trek hier een grens bij mijn fact-check: ik beperk me tot claims over historische feiten of over (natuur)wetenschap. Het zou me niets verbazen als Messing op theologisch gebied ook de plank danig misslaat.
Evenals de Hammerphilosoph Friedrich Nietzsche, valt Marx de christelijke religie buitengewoon scherp aan. Hij noemt haar ‘een van de meest immorele religies’.
Deze claim ontneemt Messing ook aan Wurmbrand. Het is instructief te zien hoe Wurmbrand met zijn bronnen omgaat. Dit is de relevante passage uit Wurmbrands boek:
De voetnoot verwijst naar een brief van Georg Jung van 18 oktober aan Arnold Ruge. De site workersliberty geeft het relevante citaat, op zijn beurt geleend uit een boek van een erkende Marx-expert:
Met andere woorden: de inschatting dat Marx het christendom de meest immorele godsdienst zou vinden, was een inschatting van Georg Jung, en niet een directe uitlating van Karl Marx zelf, zoals Wurmbrand het presenteert.
Na verloop van tijd heeft hij zich ook tegen de joodse religie gekeerd.
Marx heeft weinig over de joodse religie geschreven. Zijn bekendste werk over joden, Zur Judenfrage (of in het Engels: The Jewish Question) is uit 1843 en dus nauwelijks later dan genoemde brief. De Israëlische politicoloog Shlomo Avineri ziet zelfs in Marx’ denken de vingerafdrukken van zijn joodse achtergrond.
Het is een rare preoccupatie van Messing dat hij zich afvraagt hoe Marx stond tegenover diverse godsdiensten; godsdienst speelde nauwelijks een rol in Marx’ filosofieën.